Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 556] [p. 556] Mortis imago 'k Worde elken dag geboren en ik sterve op elken dag; de zonne gaat, en 't leven, mij, in vier-en-twintig stonden, van 't oosten naar het westen, en een wonderlijk verdrag houdt alles, dat er in mij is en buiten mij, gebonden. Het leven van den mensch is als het leven van de zon, die op- en af- en ommegaat, en wandelt, alle dagen, den weg, die haar gewezen is; en uit de zelfste bron, zoo putten wij, getween, de kracht om 't leventjen te dragen. Het leven van den mensch gelijkt de blomme, die haar zaad doorborsten en doorbroken heeft; een tijdtjen in de stralen der schoone, lieve zonne bloeit, en zwanger wordt, en gaat het leven van heur' kinderkens, gestorven zij, betalen. 'k Worde elken dag geboren en ik sterve op elken dag, maar Iemand heeft gesproken, dien 'k verstaan kon, in mijne ooren: [pagina 557] [p. 557] ‘Zijt zonne Mij, zijt blomme Mij, en steunt op ons verdrag, ofschoon gij eenmaal sterven zult, geen'dood en zal u stooren.’ Daar steune ik, hergestorven, her- geboren, af en aan, mijn' hope en mijn betrouwen op: gij, zonne, zult verzinken, en duister als de blommen zijn, die stierven: eeuwig staan zal blijven hij, die bouwen wilt op God, en eeuwig blinken. 13-1-'94. Vorige Volgende