Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Bladerval De boomen strooien weêr den weg met wakke winterblâren, die, vol gevangen morgendauw, te gronde nedervaren. Ze wentlen, zoo de wouters doen, die weg en weder draaien, van de eene blomme op de andere, in het heetste zonnelaaien. Geen zonne nu, geen vlindervlucht, geen blommen meer, die blinken; maar blâren, die, verwelkerd, uit de hooge boomen zinken. Maar blâren die, al stemmeloos, in 't gers en in de biezen, in 't diepe van den wagenslag hun' stille grafsteê kiezen. [pagina 699] [p. 699] De lucht is heel doorwaaid ervan: de wegen en de weiden, de voren in den akkergrond en kan in onderscheiden. Zóó dapper, in de velden, zijn des zomers oude paden met allerhande verwen van gestrooisel overladen. Komt, koning Winter, komt nu maar; bij honderdduizendtallen, van blommen en van blâren, is al 't zomervolk gevallen. Sente, 29-10-'98 Vorige Volgende