Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende De jongen aan mijn vensterruit De jongen aan mijn vensterruit hij speelt al wondere perten Hij speelt en hutst 'et kindtjen op en zingt den tantum ergo Lijk een zeebare als ze breekt lijk een bare schuimgetopt rolt het lied en breekt in 't laatste vers en 't slotwoord Hij heeft een sproetig aanzichte en een kop zoo roste als ijzer hij komt hij lacht hij staat hij gaapt hij roept mij goeden morgen hij ziet zoo altijd blij eruit geen eenen keer en weend' hij nog hij is nie schoon j'is ros geplekt met oede lompen kleers bedekt is ros van hair is breed van mond is bleek en ongezond hij el en anders altemaal dan jongens in de romancentaal [pagina 727] [p. 727] toch ziet hij altijd blij eruit want hij kijkt al deur mijn vensterruit 't is zeker in zijn hert dat 't ligt wat glanst al op zijn aangezicht. 1861(?) Vorige Volgende