Kruiske kruiske goed begin
Kruiske, kruiske, goed begin,
heeft het kruis toch wonderen in!
wier het op den torre staat,
wier het achter strate gaat,
wier 't het nieuwgeboren kind
wordt op hoofd en mond geprint,
wier 't een arme vriendenhand
op den laatsten leger plant,
waar de helft van hem, ontzield,
ligt, terwijl hij nederknielt;
wier de landman uit zijn huis
komt en blootshoofds maakt zijn kruis,
komt en schouwt ten hemelwaard,
eer hij naar zijn werk toe vaart;
wier de werkman, 's avonds laat,
werkt, en bidt, en 't kruise slaat
op zijn land, en zucht: ‘o Heer!
is 't - het zij! - de laatste keer!’
Kruiske, kruiske, goed begin,
heeft het kruis toch wonderen in!
Wat dan, edele vriend van mij,
dunkt u dat mijn blijdschap zij,
meent gij dat mijn herte smaakt,
als mijn hand uw voorhoofd raakt
en, geborgen onder 't haar,
maakt het nederig kruiske daar?
Daar, waar Zij gezeteld is,
Zij, Gods eigen beeldtenis,
daar, waar nooit onedel rood
| |
een beschaamde vlamme 'n schoot,
daar waar gij uw zelven zijt,
wat men strijde of niet en strijd';
daar waar, teeken Gods, alleen
't kruis, geen ander teeken, geen
staan zal, spijt' al wie 't benijdt,
al zoo lang gij staande zijt.
(Aan Gustaaf Verriest)
1859 |
|