De tale des vaderlands
Een edel kind wierd zekeren nacht uit zijns vaders slot gevoerd en in een vreemd land gebracht.
Gekerkerd, tot dat iemand zijn losgeld betalen zou, sleet het droeve dagen en nachten.
Geen een zijner beulen verstond zijn eigen tale, noch hoorde 't ooit de klanken des vaderlands.
Het zweeg immer stil en gaf te kennen, bij middel van teekens, het weinige dat hem behoefde.
Eens nachts, in zijnen slaap, verscheen hem een die sprak.
De lieve klank ontsloot den lang gesloten mond des kinds, en hij, die wakend zweeg, sprak in de zoete begoochelingen van den slaap.
De droom verdween, de tale stierf op zijne lippen.
Aldus hoort de ziele somtijds lijk stemmen van hier boven die tot haar spreken.
Hoe en zou zij niet antwoorden en ook spreken dan?
Immers heur eigene tale is 't die zij gehoord heeft, de tale des hemels, de tale des vaderlands.
Welke zoetigheid zoo lang zij luidt! Eilaas een oogenblik en 't is voorbij! 't Lichaam en de banden Adams eischen hunne rechten weêrom, en de droom des dichtens is voorbij! Niets blijft er over dan de hope die nooit en vergaat.
Spreekt mij dikwijls, o God, in de blijde tale des vaderlands!
1859