Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende CXXXVI Amedeus J.M. Donck 1 November 1889 Hij stierde, vrij en blij, zijn vaartuig op de baren; nam water, wind en streek, nam 's hemels licht te baat, en zou, voorspoediglijk door 's werelds nood gevaren, bereiken 't lustig land waar gij te bloeien staat, o Wetenschap, o Kunst! Maar neen, de winden sprongen geweldig op hem neêr, en slingerden 't gebouw dat al zijn' hope droeg tot dat het, moegedwongen, begaf en nederzakte in 's afgronds diepste grauw! Is niets gebleven, is hij hopeloos verloren? Kan niets u troosten, die, zijn schipbreuk ziende, staat en weent nu op de kust? Of zal hij, eens herboren, genieten eeuwiglijk des levens dageraad? Gewis, de Schepper zal Zijn schepsel zijn indachtig; de Heiland zal Zijn Bloed indachtig zijn, en dan zal die vernederd was, verwekt door God almachtig, eens leven waar geen dood hem ooit meer naken kan. Vorige Volgende