| |
| |
| |
Cantemus Domino Gloriose
Moyses' lofzang na den doortocht van de Roode Zee
Exodi XV
Laat ons den Heere bezingen:
want luisterlijk is Hij grootmachtig gebleken,
als Hij en 't peerd en den ruiter geworpen heeft
Mijn kracht en mijn lof is de Heer,
mijne zaligheid is Hij, de Heer,
Hij is mijn God, ik zal Hem vereeren,
Hij is de God mijner vaderen: 'k loov' Hem.
Gelijk een strijdbaar man is de Heer,
machtig heet Hij, almachtig.
Pharao's wagen en Pharao's leger, Hij
Pharao's keurvorsten smachtte de zee,
diepe, lijk steen, in de zee.
Uwe rechter hand, Heer, is vol
Uwe rechter hand, Heere, verplette
en, in de veelte Uwer glorie,
hebt Ge die weêrstonden afgezet.
't Gewaai Uwer woed' heeft de waatren verzameld,
| |
| |
de diepten vergaarden te midden de zee;
deelen den roof: mijne ziele zal vol zijn. -
'k Tuige mijn zweerd uit de scheede en mijn hand
en ze zijn gezonken lijk het
Wie is hij die, sterk, U gelijk is, o Heer?
Wie kan er, die heilig en groot is, aan U
en wonderen werkende God?
G'hebt Uw hand op hen geheven,
't Volk, door U vrijgekocht,
G'hebt ze gedragen, Almachtige,
kwamen de heidenen, woedende:
was 't den lieden Philistiim;
gestoord zijn de grootvorsten Edoms,
verschrikt zijn de vromen van Moab,
star zijn geworden die woonden in Chanaän.
Laat hen de vreeze en den afgruw
| |
| |
tot dat het volk voorbij zij,
zult in de onroerbare woonsteê,
die Gij Uw zelven gebouwd hebt,
in 't heiligdom, Heer, dat Uw hand daar gevest heeft.
Heere in alle eeuwen, en nòg:
reed in de zee, met zijn ruddren en waagnen,
van de zee weêr over hen,
droogvoets door het midden van de zee.
1853 (?)
In allen beghinne ende eynde, so comme ons
te hulpe die heilighe Moder Gods,
F. Thomaes Hamerkin, dien men heet van Kempen, ofte a Kempis A.D. 1456 |
|