Bladzijde 119
De grond van dit verdichtsel is als volgt:
Daar was een tijd dat de noordamericaners de turksche terwe, het Maïs niet en kenden; op eenen keer ging een van hun priesters of propheten, Hiawada, bidden in den bosch, en vasten, alleene in zijne wigwam: zijne hutte; hij vond het Maïs staan groeien, en hij hiet het Mondamin, of menschenvriend; hij vocht er tegen, dat is, het kostte hem veel moeite om te bewerken en te bezorgen; eindelijk, na lange en vele werken: vechten in 't verdichtsel, trok hij het uit, en smeet het op den grond, 't was rijpe: hij overwon Mondamin. Hij trok hem zijn kleêren af, dat is de blaren die de koorenauwen dekken, deed den pluimbos van zijn hoofd: het fijn haar dat op de turksche terwe groeit, en begroef Mondamin, te weten: hij zaaide het graan, en Mondamin verrees: het graan kwam uit.
De woorden die in cursif staan, zijn Americaansche namen van persoonen of zaken; dus, Nokomis is Hiawada's grootmoeder; I-a-goe een van zijne vijanden, Wampom zijn eene soort van kleene blinkende zeeschelpkes of kinkankhoorens, die de wilden voor geld gebruiken, en, op eenen draad gesteken, om hunnen hals hangen.
De andere woorden legt de text zelve uit, zoo b.v. Bena is de phesant; Ad-ji-do-mo, het eekhoorntje, enz.
(Juli 1858)