Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 392] [p. 392] Tot de mane Och hoe schoone vaart gij daar, helderblauwe mane klaar, hooge boven veld en wee, zwemmende in een wolkenzee! 't Dunkt mij dat gij weet en ziet al dat u beneên geschiedt; ai, en wilde of wenschte ik kwaad, 'k wierd benauwd voor uw gelaat. Leedt alwie goedwillig is door dees wereldwildernis, en verlicht hem langs de baan daar ik uw schoon beeld zie staan. Schoon, doch schoonder duizendmaal, Onbevlekte, is uw gestraal: Gij, die zonne en sterre en maan diepe doet in 't donker staan. Februari 1873 Vorige Volgende