Smedtjes gouden bruiloft
Men kan wel geen peerden al loopen beslaan,
dat weten ook alle de smeden;
maar peerden beslaande, hoe ver men kan gaan,
dat toogt ons de feeste van heden.
Heer smed, of cosijn, of hoe dat gij al heet,
proficiat, met het verjaren
des dags, alswanneer gij twee ijzers al heet
hebt weten aaneen te vergaren.
Wie had het gepeisd toch, van zoo gij, soldaat,
uw vader en moeder moest derven,
dat g'heden, zoo waar als mijn herte nog slaat,
nog toebak zoudt komen te kerven!
Zoo gaat het: den een roept ons Heere naar bin,
van als hij maar eerst in de broek zit;
den anderen geeft hij 't zoet leventjen in,
tot dat hij stokoud in den hoek zit.
Napoleon gaf u geen kruise van eer,
ondankbaar: hij hadde gemoeten;
integendeel, draagt gij het kruis van den Heer,
en gaat er naar Veurne meê boeten.
Zoo, moest ik van tween nu verkiezen, voorwaar,
Napoleons plaatse of wel de uwe,
ik greep naar uw sleppe en wij schoten te gaar
misschien nog alzoo door de vluwe.
Leeft lang dan en smeedt aan de keten des tijds
nog menigen kostbaren schakel.
Die hooit, hij verspreidt met den spriet, wijds en zijds,
die hoppert, hij werkt met de rakel:
uw jonkheid is weg dan, en 't hooien is uit,
't werdt tijd dat gij hoppert, mijn cosen:
Proficiat, bruigom, en Rosa de bruid,
ge en zijt, ja, noch ik, niet vervrozen!
Mei 1868 |
|