Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 107] [p. 107] Op gebroedren! Onder de oude spitse beuken van een Katholijken dom, waar de ziel de wierookreuken nastijgt tot bij 't Englendom, lag ootmoedig neergestreken een gewijde mannenschaar, die een Englenchoor geleken biddende vóór Gods altaar. En een Seraph scheen te zweven, met den oogslag naar omhoog, en de handen opgeheven over 't zwijgende vertoog. ‘Broederen,’ sprak hij, Gods gewijde Priestren in der eeuwigheid, Satan dagvaardt u ten strijde: God zij mèt u, staat bereid. Sluit u dapper bij de benden van Gods Priesterkrijgsliên aan, gordt in 't kuische kleed uw lenden, torscht het Kruis ter zegevaan. Schoeit uw onverdoolde schreden naar het voorbeeld en de maat, die daar bloedrood in 't verleden van Gods Kerk geschreven staat. Schittrend en vol deugdenstralen slaat den beuklaar om uw leên: sterker dan een echt metalen word' hij nimmer doorgestreên. Rukke u dan de vijand tegen, 't helmet, dat door geen geweld, met geen list wordt doorgeslegen, is - uw hope op God gesteld. [pagina 108] [p. 108] Op Gebroedren! 't zweerd gegrepen en Gods vijanden doorboord, tweenegde is van God geslepen 't heilig lemmer van Zijn Woord. 't Heilig zweerd dat in Zijn handen als een bliksemflikker straalt, en in 't diepste hunner wanden tusschen geest en ziele daalt. Op Gebroedren! Gods gewijden, 't strijdwoord is u aangezeid om den strijd van God te strijden, zij God mét u, staat bereid! 1854 (?) Vorige Volgende