Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 675] [p. 675] Hebt meêlijen Hebt meêlijen met de boomen, laat den bast hun ongeschonden; bewaart ze voor de nijdigheid der kwade nagelwonden; geen onbermhertig menschenkind ze dood en kwelle: geeft de vrijheid aan des Scheppers hand, die in hun lenden leeft. Hoe schandelijk ontmaakselt en ontmooit gij mij de vrome, de vrije en blije boomen, die 'k zoo geren tegenkome omtrent uw huis en hof, o gij, dien God met herte en oog heeft toegerust, om Hem te zien in 't heerlijk boomvertoog. 'k Zie opgeroeste pikken, moê van kappen en van kerven, gehamerd om den esschenboom, den esschenboom bederven, daaraan het hekken vastgehaakt de bilken sluit, en 't vee belemmert, dat zijn vulte zoekt, en voedsel, in de weê. 'k Zie boomen, die gebonden staan, in 's dwingers booze handen, die nooit geen duimbreed af en laat zijne ijzervaste banden, maar, spannende en onroerbaar, al dat leeft en roert in 't lijf der boomen doet misdragen tot een eerloos wanbedrijf. [pagina 676] [p. 676] Gebulte boomen zie'k, en die, doorhakkeld en dooreten, vol krammen en vol haken staan gespijkerd en gesmeten; die werken, zoo Gods wet hun wijst, die tranen en die bloên, o mensche, om eenmaal vrij te zijn van al uw dertel doen. Of staan ze meer niet vast genoeg, de wortelvaste boomen? En vreest gij dat zij henengaan en meê met 't water stroomen; of vliegen in de lucht, omdat gij scherpe draden spint, en lange reken boomen al in snijdend garen windt? Och arme, en is 't genoeg u niet, dat, schier nog ongeboren, het hout alreê geknipt moet zijn, geschonden en geschoren, dat 't, galoos en tot alles dat het niet en is gepraamd, wordt ‘gloriette’, en ‘pyramide’, en ‘espalier’ genaamd? Hebt meêlijen met de boomen, laat hun' schoonheid ongeschonden, die schoonder is, onaangeroerd, onvast en ongebonden, zoo God ze liet gewassen zijn, gewonnen en gebaard, als al hetgene gij, o mensch, verzint en hebt vergaard. 1-11-'97 Vorige Volgende