Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [Het noorden, dat geen' zonne en kent] Aurora borealis. Het noorden, dat geen' zonne en kent; dat, nevel, nacht en kou gewend, den anderen helft van 't firmament bepronkt; het grimme noorden, van deze week, heeft onverwacht, bij 't vallen van den eersten nacht Octobers, met vereende pracht, versierd des hemels boorden. Een brandsteê diep verholen stond, in 's noordens alderdiepsten grond, die straten lichts hervoorwaards zond, tot boven onze hoofden; zoodanig dat wij, onbereid voor zulk een zien, met angstigheid, hetgeen daar wierd van brand gezeid, en hergezeid, geloofden. Maar neen, 't en bron niet, noch 't en was geen brandgevaar aan 's hemels as, die, sparkende in zijn' wenteltas, het firmament bekroonde met vlammen; die de zonne niet, die zóó kan schitteren, uit en stiet, noch die de scherpgevorkte spriet des bliksems eens en toonde. [pagina 246] [p. 246] 't Was eendlijk, aardig, spokend, raar, lijk reuzen witte schimmen daar omhooge, insteê van wolken klaar, te zien een' brugge heffen, die kimmewaards, in 't oosten krom, tot boven onze hoofden klom; en westerwaards den waterkom des Oceaans ging treffen. 't Was wonder, en verbazend schoon, de sterren aan den hemeltroon, de nacht in heure perelkroon stilzwijgend aan te schouwen; en, schietend heen en weêr, 't geweld des hemels door het sterrenveld, bij drommen, sterk en ongeteld, in strijd te zien schadrouwen. 1880-1886(?) Vorige Volgende