Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 355] [p. 355] Oudheid 't Is wonder hoe men 't oude maar en acht als oud, dat menschenhanden bewrochten, en dat, duizend jaar misschien daarna, komt aan te stranden, op de oevers van de zee, entwaar, der tijdlijkheid! o Menschenhand, onleefbaar is uw werk, en geenen tijd bestand! Veel ouder als al 't oudste, dat 't museum, vol onschatbaarheden van menschenwerk en kunst, bevat, is hier of daar, mijn hand beneden, het minste voorjaarsblommenblad, - veel ouder! - langs den Leyekant, als de oudste onvindbaarheid van heel Egyptenland. En dan nog blijft, na zoo veel tijd, dien 't leefde, en zag voorbij hem varen, eene eeuwe of tiene of twintig zij 't, mijn bladtje zijnen glim bewaren. Maar gij, o werk van menschen, zijt ontedeld door den taaien tand, door 't teren van den tijd, die u heeft aangerand. 11-1-1897. Vorige Volgende