Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 690] [p. 690] Cinxen 't Is stille, Cinxendag en, over 't plekske vloers, van waar ik henenzie en schouwen kan, daarboven, de hemelsblauwe lucht, en hoore ik niemendal, 't en zij, voorbij geschoven, een langzaam bellen, dat, herhalende, eens en nog zegt: ‘komt te kerkewaard, met mij den Heere loven!’ 't Is stille en kerkewaard vervoere ik mijn gedacht, vervoere ik heel en al mijn innewaardste wezen, tot vóór Uw voeten, God, die uit het duister graf zijt heerlijk opgerezen; die in Uw kerke rust en daar, in 't hoogste blauw, terwijl het klokske luidt, mij Uwen naam laat lezen. O groote kerke Gods, o hemelwelven, daar het minste mensch van al, bij nachten of bij dagen, U in de sterren kan aanschouwen, groote God, zoo ver zijne oogen dragen, en in de blauwe lucht des hemels! ... kerke Gods, gewijde kerke, wie zal u te schenden wagen? 29-5-'98 Vorige Volgende