Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 131] [p. 131] Wonnemaand Wanhagel is het weêre, en heet de Meie liegen; beloven deed het wel wanneer het, elken dag vervroegende, in den dauw en in de bladerwiegen, den blijden morgenglans der Meische zonne zag. Wanhagel is het weêre, en vliegen is 't en vlagen, van als het opengaat, des morgens, tot wanneer 't des avonds, moegebuischt, den noordschen hemelwagen zijn licht ontsteken ziet, en dan te ruste keert. Wanhagel is het weêre, en ... zal 't nog Meie wezen, alzoo 't te wezen plag, nu jaren lang voorbij? Wanneer zal 't Meie zijn, zoo 't Meie was voordezen; wanneer zal 't blommenmaand en Meie zijn voor mij? Maria, schoonste blom des werelds, na veel stonden verbeidens, zijt gij eens geboren onbevlekt: castijdt den boozen wind, en houdt hem ingebonden; geen buien meer; en blad en blommen, herontwekt! [pagina 132] [p. 132] Dan zal men vóór uw beeld, met blomme en blad geladen, aleer de zonne rijst, u komen, reine Maagd, bekennen hoe dat 't recht behoort, en is geraden, Maria, dat uw' naam de schoone Meie draagt! 16-5-1882 Vorige Volgende