Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] [Paaschen, Paaschen] Paaschen, Paaschen, luide klinke nu de slag van lerke en vinke, nu de stem van mensche en dier! Paaschen, Paaschen, wijdt het vier, wijdt het licht en pint de lampen, laat den verschen wierook dampen: Hallelujah, 't jok is af van de dood en van het graf! Paaschen, Paaschen, opgestanden, is de God, dien booze handen hadden aan het kruis gedaan: Paaschen, Paaschen, vrij voortaan, heeft Hij hout en steen en ijzer overwonnen, die, Verrijzer, Hallelujah, één uit al, leeft en immer leven zal! [pagina 130] [p. 130] Paaschen, Paaschen, dwaze mannen dachten Hem in 't graf te spannen, met Pilatus' zegelmerk: Paaschen, Paaschen, ijdel werk, ijdel waken: God almachtig is verrezen, eigenkrachtig, Hallelujah, dóór den steen, eer de zonne in 't Oosten scheen. Paaschen, Paaschen, luide klinke nu de taal van lerke en vinke, nu de taal van mensche en dier! Paaschen, Paaschen, wijdt het vier, wijdt het licht en spijst de lampen, laat den blauwen wierook dampen: Hallelujah, God is groot: Overwinnaar van de dood! 1890(?) Vorige Volgende