Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 114] [p. 114] Rorate coeli! ‘Dauwt, o Hemelen, regent, wolken, laat den Algerechten af,’ riepen langend al de volken die God Zijn belofte gaf; ‘wil toch eindlijk aan onze oogen, moe van weenen, Christum toogen, hemeldeur wil openslaan dat wij mogen binnengaan!’ God de Vader liet Hem roeren, dat Hij ons voor kindren nam: om Zijn goedheid uit te voeren, was 't de Zoon die zelve kwam: de Engel kwam, op snelle veder, met de blijde mare neder, en daar sprak een zuivre Maagd: ‘Mij geschiê zoo gij gewaagt.’ Als de boodschap was gekomen zat Maria in 't gebed; als het Woord had vleesch genomen, ging ze naar Elisabeth; van heur groetenis doordrongen, is Johannes opgesprongen, die Gods zegen wierd gewaar eer Hij nog geboren waar'. ‘Zondaars, wilt het slapen staken!’ klonk Johannes' stemme klaar, ‘want de tijd komt aan te naken, laat uw zondig leven daar, [pagina 115] [p. 115] broeders, boet uw lustig leven, wilt u tot de deugd begeven, wandelt op de rechte baan en doet Jesum Christum aan.’ ‘Laat ons als bij dage wandlen, niet in eet- en drinkenslust, zoekt, wilt gij gerechtig handlen, waarheid, eendracht ende rust. Tracht om eens naar Hem te slachten dien wij, zondaars, al verwachten: die niet doet naar Zijnen wensch, is geen ware Christen mensch.’ 1856 (?) Naar 't Hoogd Vorige Volgende