Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 358] [p. 358] CLXXXVII Lodewijk K.M.J. van Caloen 12 November 1897 Hoe hebt gij losgedaan de liefdebanden, die u en ons, o kind, te zamen spanden? Hoe hebt ge uw vrienden al, hoe ons verlaten, die, naast u neêrgeknield, te bidden zaten? Wie deed u henengaan, wie deze ontloopen, die wilden duizendmaal u 't leven koopen? Hoe, onder menigen, moest gij het wezen, dien geen gegif en zou, geen' kunst genezen; die geen' mirakelen, God afgebeden door onze ellendigheid, ooit hulpe en deden ...? Gij gingt het leven in; wij blijven sterven en niet gestorven zijn, van u te derven! Van daar gij henenvoert, op ons ziet neder, tot dat, gestorven, wij u vinden, weder. En gij, die ook verloost uw' Teerbeminden, Maria, helpt ons hem eens wedervinden! Vorige Volgende