Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 364] [p. 364] Tenden Nog een tijdtje, en tenden is 't onbermhertig jagen, dóór des werelds wildernis, van de ongiere vlagen! 't IJs en houdt zoo'n gram gerucht meer, als onlangsleden, noch de gladde bane en ducht meer mijn angstig treden. Moegeraasd en uitgereld zijn de rauwe smeten 's hagels, en zijn scherp geweld heeft de rijm vergeten. 't Sneeuwen op en over al, 't vriezen bin- en buiten, leden is 't, en liefgetal stralen weêr de ruiten. 'k Zie den dag, die nooit en loech, wederom nu striemen, 's morgens, en zijn' pijlen, vroeg, deur de wolken priemen. Nog een tijdtje, en tenden uit zomer wordt het; hei daar, vedelt, vogels, overluid: morgen is de Mei daar! Toe! en in dit graf en laat langer ons verblijven; op nu, jongens, gauwe, en gaat vroolijkheid bedrijven! [pagina 365] [p. 365] Vuile wolle is laken, eer 't laken wordt geweven; wijd is weg, die nooit en keert: hopen langt het leven. Ja, en 't is een groot geheem, hun, die lijden moeten, dat al 't zure een zierken zeem schielijk kan verzoeten. 20-20-1896. Vorige Volgende