Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 405] [p. 405] De wilde wind Deur 't haaghout raamt de wilde wind, verblind, zijn' reuzensprongen: en al dat ooit hem tegenstaat verlaat hij, losgewrongen. Gebogen hier, gebroken daar, malkaar de boomen schenden; die, scheurende uit den gronde, huis en thuis den gruw inzenden. Nu maalt hij hout en stof en steen deureen, en roert daaronder, met gramme, en al te hol, te dol gegrol, zijn stemmendonder. Hij steent gelijk een stier, die raast en blaast; die, al ten bloede, [pagina 406] [p. 406] zijn' hoornen in de boomen steekt, en breekt, van louter woede. Hoe schommelt en hoe rommelt hij, voorbij den bosch, gebezen! ... Wie durft er, als zoo'n wilde wind begint, onwaakzaam wezen? 26/27-1-1897. Vorige Volgende