Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 439] [p. 439] Ik misse u Aan eenen afwezenden vriend Ik misse u waar ik henenvaar of waar ik henenkeer: den morgenstond, de dagen rond en de avonden nog meer! Wanneer alleen ik tranen ween 't zij droevig het zij blij, ik misse u, o ik misse u zoo, ik misse u neffens mij! Zoo mist, voorwaar, zijn wederpaar geen veugelken in 't net; zoo mist geen kind, hoe teer bemind, zijn' moeder noch zij het! Nu zingt men wel en 't orgelspel en misse ik niet, o neen, maar uwen zang mist de orgelklank en misse ik al met een. Ik misse u als er leugen valsch wil monkelen zoo gij loecht, wanneer gij zacht mij verzen bracht of verzen mededroegt. Ik misse u nog ... waar hoeft u toch, wáár hoeft u niet gezeid ... Ach! 'k heb zoo dikwijls heimelijk God binnen u geleid! [pagina 440] [p. 440] Dáár misse ik u, dáár misse ik u zoo dikwijls, en, ik ween: geen hope meer op wederkeer, geen hope meer, o neen! Geen hope, neen, geen hoop, hoe kleen, die 't leven overschiet'; maar in den schoot der goede dood en misse ik u toch niet? (Voor Eug. Van Oye) 1859 Vorige Volgende