Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 193] [p. 193] Weddemaand Achttien vrome mannenkeesten, zoo de minsten, zoo de meesten, achttienjarig of niet toe, ach, wat ligt daarin al reden, dat ik, zinkende in 't verleden, u de toekomst opendoe! U, die jong zijt, achttien schrandere, zoo van lijf, zoo van elke andere deugd en edeldadigheid; u, die vrij zijt en moogt leeren in den grooten boek des Heeren, ongevalscht u voorgeleid. Achttien mannen, snel aan 't worden, achttien in de baan getorden, zult gij voortgaan, houdt gij vast? ‘Ja!’ dat hoore ik u, al spoedig, onbedorven, edelmoedig, zeggen, alzoo 't mannen past. Dat verhope en dat voorspelle ik, dat verwachte en daar zoo stelle ik dit mijn hand, op rijm en maat, dit mijn woord bij: Wilt ge er komen, achttien vrij en vranke vromen, achttien mannenkinderen, - gaat! 22-1-1881 Vorige Volgende