Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 423] [p. 423] Ach hemellawerke Ach, hemellawerke, waar zit-je gij dan zoo luide en zoo lange te preken, waar dat ik met de oogen niet achter en kan, al hebbe ik zoo dikkens gekeken? o Mocht ik u volgen en, vleriken aan, lijk gij, in den hemel, den hoogen, te choore met de andere veugelen gaan, en vluchten de menschen hun' oogen! Dan zonge ik, o vogel, en schaterde ik blij, en niemand en zou het mij weten, ter wijl ik, aan 't zingen en 't preken, lijk gij, waar' hooge op de wolken gezeten! Hei, hemellawerke, mij liefelijk dier, o, mag er een mensche u wat heeten, komt neder, komt neder, komt nader, komt hier, komt, wil toch een stondeke beeten! Verstondt-je mijn tale zoo 'k de uwe verstaan, gij kwaamt en gij liet mij ... Wat baat het? Gij zingt, en mijn klachte ze en gaat u niet aan, gij zingt en al 't ander - gij laat het! ... 31 Maart 1859 Vorige Volgende