Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 384] [p. 384] Onendig wezen Onendig wezen, God, drievoudig, één, almachtig, wat zijt Gij dicht bij mij, schoon ik U zic noch hoor! Gij zijt mijne arme ziel, Gij zijt het al indachtig, den hoogsten hemelbol en 't minste mierenspoor. U hoort het alles toe, en toch, Gij valt mij klachtig omdat ik, vrij, U niet vrijwillig toebehoor: ah! helpt, nog dezen keer, en, 'k zwere 't U, waarachtig, ik wil, en nimmer meer ik vrij Uw' Wil en stoor. 1866; 1878(?) Vorige Volgende