Aurora
De uiterste vesten der wereld zijn belegerd en 't gegloei van den oorlog ontsteekt verre en wijd het Oosten.
De schilden van het vijandelijke leger flikkeren rood in de worken, terwijl ik den reuzigen aanleider, noch zijne dappere manschappen zien en kan.
Daar grijpt zijne hand in het bolwerk, het schittert, het gloeit, en, los breekt de duistere wolkblak onder zijne grepe.
Hij komt, hij komt, zijne stralende vingeren vallen op ons, de machtige wolken vluchten en staan uiteen: daar is hij!
Daar is hij, en ziet met zijnen onmetelijken blik over de onmetelijke velden der wereld.
Triomphe, o Koning des Hemels! Triomphe! klinkt het bij ieder één van zijne stappen.
Triomphe donder'et door den Hemel en tot binnen de aarde, bij den stortval elks zijner vijanden.
Triomphe! Triomphe! Zij vluchten! Zij vluchten! Wij strooien den weg met het groene tapijt, met de roode blom, met den blinkenden perel en den smeltenden druppel des meidauws.
Triomphe, o Koning des Hemels, zittend op Uwen rooden throon, op de stralende schilden Uwer duizende krijgeren!
Heel 't Oosten brandt van de schilden, straalt van de schitterende lanciën, vloeit van het stroomende en overstroomende licht.
Heel de wereld is één stemme, alle kruid is een stemme, de vonkelende zee is een stemme, de zuchtende boom, het doomende veld, de stralende wee, 't ontwekkende dier, de biddende mensch is ééne stemme: Triomphe!