Dichtwerken (deel 1 en 2)
(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend
[pagina 64]
| |
Aan de landslieden van ArdoyeBij 't inhalen van Pastor Neut Gij, die uw stramme lenden kromt
op 't land, van eer de zonne komt,
houdt op vandage en werkt toch niet
als God zoo milde gaven giet
op u, Zijn kinders. Op! omhoog,
met dankbaar herte en stroomende oog!
Geloofd zij de Alvoorzienigheid:
een man, vol deugd en wijs beleid,
toogde ons den weg op d'Hemelbaan,
bleef ons gestadig voorenstaan
tot dat God eens behagen nam
in zijne deugd, en om hem kwam:
hij stierf en gaf zijn schoone ziel,
die niets op aarde tegenhiel,
weêrom, en rustte in de eeuwigheid!
Maar God deed ons bermhertigheid,
en liet al 't weedom, al 't getraan
in vreugde en blijden dank vergaan.
Gezegend dien de Hemel zond
om 's Zaligmakers vreêverbond
te preken, en zijn liefdedaân
aan kleen en groot te doen verstaan.
Daar komt hij, 't zelve minzaam hert,
waar troost uit vloeit op elke smert;
de zelve zoete liefdelach,
waarmeê hij ons te groeten plag,
hij, dien wij met een blij getraan
beweenen, en hier weêr zien staan!
Komt al, gij die van hem gedoopt,
of herte aan herte ineen geknoopt,
| |
[pagina 65]
| |
of van de zonde ontslegen zijt,aant.
of aan de Tafel Gods verblijd,
komt aan! komt aan! en knielt hier neêr,
komt aan, hier is onz' herder weêr.
Want eer hij ons te weiden kwam,
die man, dien God de Heer ons nam,
hij wist een kind, hetwelk de stem
des Heeren riep, en bracht het Hem,
en koesterde met wijzen raad
dien roep gelijk een kostlijk zaad;
nu groeit en bloeit het hoog en wijd:
het kind is Priester Gods gewijd,
hij voert nu zelf den herderstaf,
ja voert hem naast het dierbaar graf
van hem, die zijnen eersten stap
geleidde naar het Priesterschap.
Komt aan en spoedt al om ter meest,
komt aan, gij kleene kinders eerst:
hier is geen een die 't zal verbiên,
gij moet uw nieuwen vader zien,
en rond hem staan, gelijk weleer
de kinders rond den zoeten Heer.
Hij komt u voeden, u verzaân,
u Gods geleerdheid doen verstaan,
u wegen toogen, die gij moet
ontvluchten, met gezwinden voet,
en paden, waar gij langs moet gaan,
zoo gij wilt uw geluk verstaan.
Hij zal u leiden bij der hand
u leiden tot in 't Vaderland,
u langs de steege Hemelbaan
met vaste stappen voorengaan,
en eff'nen wat niet effen lag,
opdat geen steen u schaden mag,
en strijden op den boozen leeuw,
| |
[pagina 66]
| |
die rond gaat, met een dol geschreeuw,
en altijd zoekt, en altijd loert
waar hij een arme ziel ontvoert.
Komt, arme lieden, rijk voorwaar
bij Jesus, die als of het waar'
aan Hem gegeven, even goed,
aanveerdt al wat men voor u doet;
gij, die Hij tot zijn broeders nam,
wanneer hij op de wereld kwam,
weest onbevreesd en komt en ziet:
herkent ge uw lieven Broeder niet,
ja Jesus zelf, in 't zoet gelaat
des Priesters, die nu vóór u staat?
Voor u is 't dat hij wondren doet
lijk Jesus, en zijn schaapkes voedt,
en brood in duizend handen steekt,
en menigvuldigt als hij 't breekt,
en zegent met gewijde hand,
tot ziel- en lichaamsonderstand.
Voor u is 't dat hij 't voedsel spaart
uit zijnen mond, en henenvaart,
door stede en veld, om smaad en spot
en aalmoes, in den naam van God!
Voor u, voor u is hij geheel:
gij zijt zijn volk, gij zijt zijn deel,
zijn erfnis en zijn wijngaardland;
o draagt dan vrucht die zijne hand
in 't uiterste, op den rekendag,
aan God den Landheer bieden mag;
opdat de Heer Zijn goeden knecht
de welverdiende kroone vlecht',
en u bij Hem, en ons meteen,
om nimmer van malkaâr te scheên,
aanveerde, tot Zijne eer en lof,
in 't alverblijdend Hemelhof!
Maart 1856 |
|