Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 575] [p. 575] Memento homo ... Memento Homo", houdt in uw geheugen diep geschreven: die leeft nu nog, eer 't lange lijdt, zult sterven, en niet leven. Van stof zoo zijt ge, o mensch, gemaakt; van stof, daar, vóór uw' voeten, de wind meê speelt; en weêr in stof verkeeren zult gij moeten. o Mensch, gij die zoo hooge vliegt, zoo leege zult gij dalen; en, weêr gij wilt of niet en wilt, eens Adams schuld betalen. Wanneer zal de onverbidlijkheid daar zijn, van 't moeten stuipen; van 't moeten in den schoot, weêrom, van 's aardrijks molde kruipen? Wanneer? 't En weet geen een wanneer noch hoe, noch waar: ‘Gij lieden die leeft,’ zegt God, ‘zult sterven eens: het moet en 't zal geschieden.’ ‘Vas figuli’ dat zijt ge, o mensch, den eerden pot geslachtend: bij val of stoot, op elken dag, uw endelvers verwachtend. [pagina 576] [p. 576] Een vat, ja, heeft u God gemaakt, maar niet zoo andere vaten, die ijdel staan: een ijdel vat en heeft u God gelaten. Een' geest heeft Hij u ingevoegd, een' kracht u aan doen kleven, die thuisbehoort in 't eeuwige, en die 't vat zal overleven. Een' geest, aan Hem alleen bestemd; en, valt het vat in scherven, die hemelwaards verrijzen zal, om nimmermeer te sterven. o Wierookvat, o broos gerief des lichaams, daarin branden gerooksels, die genietbaar zijn in 's hemels lustwaranden! o Schulpe, waar men later vindt uw scherven, al versleten, en zegt eilaas: ‘De Geur is goed,’ of ‘kwaad’: wie kan het weten? Zoo dichtte ik, als Lagae mijn beeld zorgvuldig evenaarde, en poetste mij, onsterflijk, na ... in pottebakkers aarde! 24-10-'94. Vorige Volgende