Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 565] [p. 565] Harlebeke Harlebeke, groene streke, die den vrijen pulsslag voelt van 't zoo bevend, toch noch levend Vlandren, waar de Leye spoelt. Vrije velden, waar den helden ons eerweerdig voorgeslacht, 't ongeketend, schandonwetend Vlandren, eens zijn hulde bracht. Neêrgevallen grijze wallen, gruis, des vreemden eerbied weerd, waarbeneden ligt vertreden 's noordmans en des vlamings zweerd. Eedle bogen, opgetogen tot getuigen van 't verleên, toen de graven kerken gaven en daar graaflijk boete in deên. Christene landen, die geen band en kendet eens dan die alleen van den gonne die de zonne, die de wereld bindt aaneen. Durft gij luistren naar den duistren schandroep van de Leye? 't Lied dat uw vaadren deed vergaadren op heur boorden, hoort gij 't niet? Durft gij heden nog 't verleden schouwen in het aangezicht, daar gij, smeekend ende reekend naar den vreemde om ketens ligt? [pagina 566] [p. 566] 't Eigen leven, zult gij 't geven om een handvol klatergoud, dat men rinkend, dat men blinkend voor uw waatrende oogen houdt? Zoekt gij, Christen, booze listen helsche boeien weêr, en die mocht voordezen koning wezen, u is 't die ik slaven zie? Schande, schande zij den lande dat zijn eigen zelf ontwordt, dat, verbasterd en gelasterd, schaamteloos in schande stort. Gij hebt, slaven, op de graven van uw oudren 't jok geschooid en 't gedregen! Dat en plegen wij - God helpe! - nimmer, nooit! Weg die banden, weg die handen die beblomde schakels ons op de leden willen smeden, onder ronkend snaargegons! Geestverlichting, zelfopstichting, nog zoo groot, zijt veel te kleen om te meugen met een leugen ons bedriegen! Nimmer, neen! Die de bronne van de zonne, die Gods eigen klaarheid ziet, vreest geen dwalen, noch betalen zal hij vreemde fakkels niet! God verlicht ons, God bericht ons en zijn keten, weegt die zwaar, bindt ons herten, vreugde en smerten, alles aan den hemel, daar! 1859 Vorige Volgende