Baron van Zuylen
Pastor van Sint Jans Hospitaal in Brugge
Daarbuiten in 't gewoel van 't menschelijk betrachten,
daarbuiten in die zee van stormende gedachten
die ruischen tegen God en tegen Zijne kerk,
daarbuiten is noch rust noch voordeelbrengend werk.
Gedankt zij God die ons, met vaderlijk verlangen
gezocht, gevonden heeft en in Zijn huis ontvangen!
Gedankt zij God, voor al Zijn liefde, duizendmaal:
wij zijn, de wereld vrij, in Sint-Jans hospitaal.
Maar hoe? De wereld komt, en daaglijks in de poorten
daar brengt zij ziekten in en druk van alle soorten;
hoe kan me' in zulk een huis, ten dienste van elk een,
de vreugd genieten die de vrijheid geeft alleen? -
De vrijheid! hoe dan ook die name schoon mag klinken,
de vrijheid kan men wel met zoete teugen drinken
alwaar de wereld houdt de looze drinkschaal, maar,
die drank klimt naar het hoofd en maakt de hersnen zwaar;
geen vrijheid is er lijk de vrijheid van Gods kinderen;
die dat is, hij is vrij; zijn vreugd kan niets verminderen,
geen leven noch geen dood heeft macht op hem: viel 't al
in stukken, hij bleef staan, onroerbaar in den val.
Hier zijn wij vrij, en vreugd genieten wij; de wereld,
hoe schoon ook aangedaan en met bedrog bepereld,
heeft niets meer dat ons kan doen denken: had ik u!
Wij haten 't geen zij looft, heur schoonste is ons een gruw,
en één dag in Gods huis aan 't Heilig Hart behagen
is meer voor ons dan duist op duizenden van dagen
in 's werelds ijdelheid. - Maar hoe? Is God dan hier
zoo hij op Thabor stond, of in de vlammen vier
die Moyses zag? Ik zie maar kranke legersteden,
| |
waarop de kranke mensch gebrand wordt en gesneden:
waar is de bronne, waar is de oorsprong van de vreugd
die in dees woonsteê klinkt en elk ende een verheugt?
Die bronne! komt en ziet: bij 't heilig tabernakel,
daar staat de priester Gods! Zijn hand houdt het mirakel
van liefde, houdt God zelve in schijnbaar brood gehuld:
daar is Hij, daar, die God, die 't al met vreugde vult,
vandaag bezonderlijk, dat vijf-en-twintig jaren
zijn vol geloopen en in de eeuwigheid gevaren,
en dat de priester Gods, dien God ons gaf, daar staat
zoo eerlijk in zijn maagd- en priesterlijk gewaad,
vandaag komt al dat uit zijn hand ons is gekomen
gelijk een vreugdevloed onz' herten overstroomen;
vandage, meer als ooit, erkennen wij den schat
dien, in den priester Gods, het hospitaal bevat.
Gedankt zij God voor hem die krankheid, pijne en smerte
verandren kan in vreugd voor 't Godbetrouwend herte;
voor hem die, met zijn hand den hemel opendoet;
die spreekt, en met Gods vleesch onze arme zielen voedt;
die vóórgaat als wij staan en voor gevaren duchten,
die in ons goed verblijdt, om ons verdriet kan zuchten;
die bijstaat in den nood, en, met zijn hand omhoog,
de deur des Hemels toogt aan onz' verblijdende oog;
gedankt zij God voor hem die, leidsman onzer schreden,
't exempel en de troost van Christus' zieke leden,
de steun van al dat valt, de hoop van al dat lijdt,
ons voorgaat, bijstaat, helpt, beschermet en bevrijdt!
Geen vijand, geen gevaar kan deren ons noch hinderen:
wij zijn, God wilde 't zoo, zijn schaapkes en zijn' kinderen;
en, Vader, zoo hij is, en Herder van ons al,
geen een, zoo lang hij leeft, dat immer vreezen zal.
Oogst 1864 |
|