Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende De achtste stonde De weenende vrouwen Ons Heere Jesus Christus: Ach, moeders, moeders, moeders, en Jerusalemsche vrouwen, wel mag het u berouwen, die moeder zijt, of worden zult, hetgene, eilaas, uw' herten vult met hope en met betrouwen! Aanziet mij, schamel moeders eerste en laatste kind, van jaren zoo jong nog als de blâren, die blinkende op de boomen staan, verdorren en verbranden: - hoe zal 't dan met het droog hout gaan, in 's vijands wreede handen? Gij weent op mij, maar, moeders, meer moet op u zelven treuren, en op uwe arme schapen teêr, die 't roomsche heer zal kwetsen en verscheuren! Vorige Volgende