Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 362] [p. 362] Jam Hyems transiit Ach, weêrom groent, alhier aldaar, te gronden uit, het nieuwe jaar, zoo lang verwacht en uitgesteld, door 's winters onverwacht geweld. Hoe hard- lag, en hoe diepversteend, de moederschoot, die 't aas verleent, daar man en muis op leven zal: 't was maanden ons ontgeven - al! De wee hergroent, 't hergroent al, in 't verschiet: waar hier waar daar begint de naakte grond bekleed te staan met hope weêr van gras en graan. Den tragen os zie 'k werken, op de velden, zijn' gekroonden kop al schudden, na den tragen trant des arbeids, op het akkerland. Het schuim beleekt zijn' kromme knie'n, terwijl hij, zonder ommezien, verduldig heen- en wederzwoegt, en 's koeiboers loopken lands herploegt. Het karit en het kurt, nooit moe, vol vogelvee, heel 't hof, daartoe; en telkens hoore ik, hier en daar, den tegenroep van Canteclaar. 't Herleeft entwat, onzeglijk bij der menschen mond, hoe schrander hij ook wezen moge, en ... 't leven is, het leven - Gods geheimenis! 23-3-1895 Vorige Volgende