Dichtwerken (deel 1 en 2)
(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend
[pagina 232]
| |
Koe; koe, schoone koe!
z' had een koe, de tortel,
maar, gemaakt en wist zij hoe
nest van wolle of wortel.
Koe, koe, schoone koe!
de akster, die aan 't bouwen
in den boom zat, heeft ze enthoe
komen aan te schouwen.
Koe, koe, schoone koe!
‘wiste ik wat u geven,
akster, 'k dorste u vragen hoe
'k moet een' nest mij weven!’
Koe, koe, schoone koe!
‘tortel, 'k zal 't u leeren,
wilt ge mij uw' schoone koe,
schoone koe vereeren.’
Koe, koe, schoone koe!
‘'k geve ze u ten besten,’
zei de tortel, ‘akster, toe,
leert mij, leert mij nesten!’
Koe, koe, schoone koe!
de akster lei wat stokken,
en is schielijk, met de koe;
met de koe, vertrokken.
Koe, koe, schoone koe!
jaarlijks, na die lesse,
gaat de tortel nog ten broe',
op nen stok of zesse.
| |
[pagina 233]
| |
Koe, koe, schoone koe!
tenden alle straten,
zit ze, zonder nest of koe,
eenzaam en verlaten.
Koe, koe, schoone koe!
daarom blijft zij klagen,
blijft zij zuchten, nimmer moe,
geheele en gansche dagen.
1892(?)
Eiergoed zijn ze altemale,
vele en groote, vroom en vast;
en van de ongekende kwale
eindlijk eens niet aangetast.
Eiergoed, en bij den vrechte,
komen ze uit den grond gebot;
lange en korte, kromme en rechte,
allen glad en ongespot.
Eiergoed, bij breede streken
liggen ze achter 't land gezaaid;
lange, geelwe en roode reken,
daar de milde zonne op laait.
Eiergoed, bij zakken, korven,
karren, wagens, volgelaên,
zullen ze, echt en onbedorven,
dit jaar, in de doelen gaan.
Eiergoede vaderlanders,
willekomme, goeden dag:
wel den Vlaming, - zij 't nooit anders! -
die goe ‘erpels’ eten mag!
1881(?)
|
|