Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende VI Desideer J. van Haute 30 April 1858 Daar lacht een nieuwe zon de nieuwe velden tegen, de voorjaarmorgen breekt, na winternacht, weêr aan; ik zie het groeiend licht ten oosten opgestegen, maar nauwelijks op, het licht is weêr aan 't ondergaan! Aan 't ondergaan? Toch niet! 't Is ik die ben gerezen, 't is ik die Hemelwaards gerukt, uit rampe en wee en uit alle aardsche vreugd, - mag vreugd heur name wezen? - de zonne duistren zie in eene gloriezee. [pagina 221] [p. 221] De zee, waarin gij baadt, onwetend en omhangen met sluierend geloove, in 't zalig God-ontvangen, gebroeders, in 't geheem van Jesus' liefdebron: de zee der Godlijkheid, die ben ik ingeschoten, en, had ik maar een teug van 't lavend licht genoten, die waar' mij 't sterven weerd, zoo ik nog sterven kon. Vorige Volgende