Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [Het lochtgeweld zit vol onaardsche vlagen] Het lochtgeweld zit vol onaardsche vlagen, die, buiende onverwachts, mij voor den boezem slaan en huiswaards jagen, met halfgesmolten, vochte en vuile snee' belaan. 't Is duister al med een, 't is groen bedegen; en daar de heldere zonne zat, onlangs geleên, nu gulpt de regen en gutst hij, velden verre en ellen lang, beneên. Geen' vogels die voortaan nog durven piepen; daar broeit entwat in 't stille, en schielijk is 't alsof er slangen liepen, en speelden in den buik van 't donkergrauwe schof. [pagina 121] [p. 121] Daar donderde 't ..., en, op malkaar aan 't horten, zie 'k water, slegge en vier; het worstelt al deureen, bij 't nederstorten en't ratelend gedruisch van ijs en hagelsteen. Dan, 't winterleger wijkt, de winden vallen; de vogelscharen gaan te choore; en overluid, zoo schimpen ze allen, terwijl de zonne lacht, den ouden winter uit! 1893(?) Vorige Volgende