Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 590] [p. 590] Pastor Pieter's feestdag De tijd komt weêr, dat zeggen ze al, dat d'helle, op God verbolgen, de ware Kerk verdrukken zal en wreedelijk vervolgen. Zoo was 't in Sinte Pieters tijd, wiens feestdag wij nu vieren; maar, komt wat wil, laat haat en nijd hun fijnste kwaad verzieren, gij staat bij ons, wij staan bij u, onwankelbaar, genegen, en daarom zijn wij allen nu veel min als ooit verlegen. Gij leert ons, herder, vreesloos zijn, in 't midden der gevaren; gij leert ons uit geweld en pijn verdiensten samengaren; gij leert ons, ja, met raad en daad, de wereld tegenstreven; wij gaan al waar gij voorengaat naar 't eindloos beter leven, alwaar 't banket des konings staat waar iedereen genood is, doch waar geen een ooit bin' en gaat die van 't wit kleed ontbloot is. Dat hebt gij ons zoo dikwijls al vernieuwd en wit gewasschen, wanneer 't geplekt was door den val in 's werelds vuile plasschen; daarom, en tot geheugenis, aanveerdt van ons op heden een albe, die het kleedsel is van 's Priesters vrome leden, [pagina 591] [p. 591] wanneer hij aan die tafel dient, waaraan wij dikwijls knielen, ontvangende den besten vriend van onz' verheugde zielen. Een gordel is daarbij, die toogt hoe wij reisveerdig moeten gereed staan, kijkende in de hoogt, en onbelet van voeten. 't Rochet dat zal, bij biechte en doop, u ook te passe kommen, en 't beste nog van al zoo 'k hoop, beteekenen - deze blommen. Juni 1879(?) Vorige Volgende