Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 540] [p. 540] Dat wilde ik weten Wanneer ben ik U naast, o God, of verst, dat wilde ik weten: wanneer ik mij, in 't donker kot, vernibbele, aan de keten; of dan, wanneer ik henentie en vliege, schier vermeten, naar 't licht, dat ik zoo geren zie? o God, dat wilde ik weten. 'k Heb overal mij zelven meê, omhooge en aan de keten! Die los mij van mij zelven deê, diens woonsteê wilde ik weten; diens hulpe hiete ik duizendvoud mij wilkom, onvermeten! Wat is 't nu, dat mij tegenhoudt? o God, dat wilde ik weten. Bedwingen zulk een' vrage zal uw menschelijk vermeten, die levende, altijd, overal, gevangen in de keten, zult zoeken, om 't geheeme van Gods wetenschap te weten ... Wie, buiten U, die 't wijzen kan? o God, dat wilde ik weten. 10-2-'97. Vorige Volgende