Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 277] [p. 277] XCII August Cam. Beuselinck 6 October 1884 De wereld wist van hem noch goed noch kwaad te melden; zijne ouders, die alleen zijn' jonge jaren telden, bewaarden zijne ziel, niet zonder vrees voorwaar, voor 't menigvuldig wee van 's werelds zielgevaar. Zou hij, was hun gedacht, den schoonen hemel binnen, de plaats hem voorbereid eens na dit leven winnen? Zou hij, na onze dood, godsdienstig tot den end, de kroone hebben, aan geen ander toegekend? Zou hij... Maar schielijk is de draad kort afgebroken, die hem aan 't leven bond; zijne oogen zijn geloken, eer ze ooit het valsch gelaat des werelds schouwden aan, en nauwlijks uitgezet is hij zoo ver gegaan ter reis, dat hem geen macht des vijands achterhalen, geen list des werelds meer kan uit de baan doen dwalen, geen schâ meer deren noch geen tijd begrenzen. Dan, God hebbe u, kind, al breekt ons ouderherte ervan! Vorige Volgende