Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 424] [p. 424] De meiboom De meiboom vóór de deure staat, zoo zoet is hij als honinkraat, die, lekende uit de korven, laat zijn' zoetigheid mij troosten; de mei is daar, met gers en groen, met 't kouten, zoo de veugels doen, van nesten en van eiers broên: de mei zit in den oosten. De meiboom, vóór de deure, en is zoo jong niet meer als loof en lisch, ontloken in de lavenis der zoete zonnestralen; de mei is half voorbij, voortaan, de bruilofte en 't gedans gedaan, het orgel-, 't harpe- en 't trommelslaan der nuchtere nachtegalen. [pagina 425] [p. 425] De meiboom vóór de deure is weg, de vogels zijn, in hage en heg, nu neerstig aan den eierleg; het groen is al bestoven ...! Ach, mochte 't mij, hier onbekend, eens meie zijn, die nooit en endt, de Moeder en de Maagd omtrent, die land en lieden loven! 11/12-10-1896. 27-12-1896. Vorige Volgende