Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 419] [p. 419] Waarom en kunnen wij niet Waarom en kunnen wij niet, mijn vriend, waaromme waarom toch lijk de blommekes zijn die rondom u, rondom mij staan? Eén wortelken, is er één blad, één sperelken, is er één spierke aan, waarin de Heere niet - ach! Zijn eigenen wille en Zijn hert heeft? Van 's morgens eer het nog dag, tot 's navens als het al late is, staan zij, onnoozele, kijkt, daar staan zij en buigen hun hoofdtjen, blinken zij als het Hem lust, weenen zij als het Hem lust doet, lachen en lachen zij lief, zoo lief en is honing och melk niet! Oh! De blommekes, oh! De blommekes! Edele dingen! Waarom en kunnen wij niet, mijn vriend, waaromme waarom toch lijk de blommekes zijn, die rondom u, rondom mij staan? 4 April 1859 Vorige Volgende