Ter eere van de H.M. Anna
God groet u, moeder Anna, want
gij, rustende in het Vaderland,
door uwen name, ons denken doet
Geweerdigt door uw tusschenspraak,
te zorgen dat ons lijden staak',
en dat ons God genadig zij!
o Moeder Anna, bidt voor mij!
Hoe zalig waart g', hoe blij gezind,
wanneer gij, om dat wonder kind,
Gods onbevlekte, uw eigen bloed,
van duizend Engelen wierdt gegroet!
o Moeder, die, van God vereerd,
Gods Moeder hebt Gods naam geleerd;
die Jesum, eer zij, moeder-maagd,
Hem baarde, uw kind aanbidden zaagt.
Maria ging, nog onbejaard,
verrukt, met u, ten tempelwaard;
gij zaagt, Gods tempel zelf voortaan,
uw kind Gods tempel binnen gaan.
o Moeder, wierdt gij kinderloos
wanneer God zelve uw kind verkoos,
toch bleeft gij, met Maria een,
in rouwe en blijdschap hertsgemeen.
| |
Gelijk twee harpen, toen zij slaan,
geroerd, de zelve zangwijze aan,
zoo was u beiden, droef of blij,
één hert en één gemoedsgetij.
Zij stemde den Magnificat,
zij baarde blij in Davids stad,
bezocht Egyptens woestigheid,
u beiden wierd het land ontzeid.
Om Josephs wille, om Joachem,
om 't heilige Herte, om Bethlehem,
beminde en waar gij zijt is nu,
Geweerdigt, door uw tusschenspraak,
te zorgen dat ons lijden staak',
en dat ons God genadig zij!
o Moeder Anna, bidt voor mij!
(Naar het Engelsch van J. Algar)
Juni 1880 |
|