Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 387] [p. 387] Kerstdag o Groote God geworden een kleen kind, waarom toch is 't dat Gij mij zoo bemint? Wat ben ik U, die niet med al en ben; en, kennend mij, mij waarlijk niet en ken? Gij wordt hetgeen ik immer wezen zou, ware ik Uw woord en Uwer wet getrouw: ‘'t En zij gij wordt een arem kind gelijk, en komt gij ooit.’ zoo zeidt Ge, ‘in 't Hemelrijk.’ Uw woord, Uw wet, Uw doen, Uw zeggen staat, o groote God, hier, in dit kindgelaat: Gij heet en doet, ik doe noch durve... o neen, 'k en ben, o God, 'k en ben noch kind noch kleen. En, maakt Gij mij niet dat Gij doet en zeidt, 't is uit met mij... o God, bermhertigheid! December 1873(?) Vorige Volgende