Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Duiven. Klap-klap-klap, m'n dertien duiven slaan hun' vlerken, de eene op de aâr; klap-klap -klap, en henenschuiven doen ze, van mijn dak mij daar. Klap-klap-klap, ze spelevaren, rinkelrooiende, altemaal; klap-klap-klap, van harentaren ommentom, in éénen haal. Klap-klap-klap, ze zijn daar weder; hoort ge vlug hun' vlerken slaan? Klap-klap-klap, ze vallen neder, beetende op mijn dak, voortaan. Klap-klap-klap, de veêren stuiven, want hun baaike, groef en fijn, klap-klap-klap, m'n dertien duiven boetende, in de zonne, zijn. 10-2-'98 Vorige Volgende