Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 108] [p. 108] [o Heere, o Heere!] o Heere, o Heere! ... en, spaart ze toch, de blomkes en de blaren, die, vroeg in 't jaar, Uw' teergelief- de bruid U kwam te baren! Herodes roept, met felle stem: ‘Verdelgt ze en doet ze sterven!’ En bloedig zoekt zijn' snoode hand hun 't leventje af te kerven. De beulen staan, in 't bloeiend perk Uws heiligdoms, verbolgen: noch moederwee noch kinderangste en achten ze, in 't vervolgen. Ze vluchten hier, ze schuilen daar, in schorte en schoot geborgen; ze weenen! Ach, 't en helpt al niet: de beulen gaan ze worgen! De wereld wilt onstuimiglijk U, Heere en God, berooven; de vijand zoekt het heilig licht, dat U behoort, te dooven. [pagina 109] [p. 109] o Heere, en laat de beulen 't U meêdoogenloos ontsnoeien, dat heilig zaad, Uw eigen goed, nog nauwelijks aan 't bloeien! Zij wierden in Uw bloed verwekt, geworteld en gespezen: och laat ze, laat de kinderkens Uws herten, veilig wezen! Ontkracht den arm, verblendt den zin des vijands; helpt ze vlieden; en moge, al waar ''t in ballingschap, de vrijheid hun geschieden! De vrijheid van, door U gevoed, geveiligd, op Uw' stappen te volgen, zoo ze nu zijn, en Herodes' volk te ontsnappen! 20-2-1881 Vorige Volgende