Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 649] [p. 649] In speculo Hoe kan dat zijn, o Schepper van hierboven, dat ik U maar en zie als in een' glans; als in een glas, te zelden onbestoven van doom en stof: en nooit geheel en gansch? Zoo Gij bestaat, en God zijt, moet het wezen, dat ik U zie; dat, zonder doek, entwaar, ik schouwen kan, en, schouwende, in 't nadezen, van bij U zie en eeuwig op U staar! Hoe kan dat zijn: om niet en is gegeven, uit Uwe hand, het leefvermogen, dat mij zuchten doet, en zoeken, naar een leven, dat alle goed, in 't zien van U, bevat! Daar komt toch eens, ten oosten uit, een dagen, een dageraad, eene eeuwigheid, die niet meer weg en kan noch weder, noch vertragen het zielgezucht, dat zoekt en niet en ziet. [pagina 650] [p. 650] Mijne ooge zal eens vol U zien, en varen zoo 't druppelken in zee, dat is versmoord: zij zal U zien, verafgrond in de baren der ziende zee, die bedde en heeft noch boord! 16-4-'97 Vorige Volgende