Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 611] [p. 611] Ik droome alreê Ik droome alreê van u, mijn kind, en van de blijde dagen, de dagen dat samen wij, en welgezind, vliegt dagen, vliegt voorbij gezwind, ons lief en leed gaan dragen. Ik droome alreê van u, mijn kind, noch late ik mij gelegen, gelegen aan al dat aardsch en bitter smaakt, dat 't lijf en 't lijf alleene raakt, en daar de geest kan tegen. Ik droome alreê van u, mijn kind: gij hebt hem doorgestreden, gestreden den nacht dien 's vijands booze hand gespreid had om 't beloofde land: gij zijt erin getreden. Ik droome alreê van u, mijn kind, en ga ik langs de straten, de straten daar heimlijk in mijn herte weunt 't gedacht daar al mijn hope op steunt: God zal u mij toch laten. (Aan Eug. Van Oye.) 1862-12/2/'97. Vorige Volgende