Inhoudsopgave
Voorreden.
Register van de Liedekens ende Voysen.
Schriftuerlicke Liedekens
[Al mijn ghepeynsen doen my so wee]
[Aenhoort ghy Christenen alle te same]
[Aenhoort broeders en susters te gaer]
[Al zijn mijn vyanden menichfout]
[Aenhoort na my]
[Als Israel in vreden sadt]
Een Liedeken.
[Ach Heer u moet ick claghen]
[Ach Heer hoe sietmen der Heydenen goden]
[Ach menschen nu elcken den Heere prijst]
[Ach God aenhoort ons claghen]
[Ach broeders wilt u doch wachten]
[Aenhoort een liet ghy Adams zaet]
[Aenhoort ghy menschen hier opter eerden]
[Aenhoort o Israel, mijn volck wtvercoren]
[Aensiet uwen roep al te samen]
[Als ick ghedencke O liefste lief verheven]
[Al zijn u goeden hier cleene]
[Aenhoort ghy menschen opter eerden]
Een ander.
[Al dool ick inder wouden]
[Aenhoort ghy Christenen over al]
[Aenhoort Gods woort, ghy menschen allegader]
Een ander.
[Aenhoort ghy Christen al ghelijck]
[Al die belast zijn, en beladen swaer]
Een nieu Liedeken,
Een nieu Liedeken.
[Al wat God heeft gheschapen]
[Adam was een verloren man]
[Blaest de trompetten in Sion reyn]
[Bereyt u huys mijn broeder fijn]
Een ander
[Broeders die nu gheroepen zijt]
[Babel is nu ghevallen]
[Bepeynst ende beseft]
[Bewaert my Heere]
[Broeders wilt u doch wachten]
[Broeders en susters allegaer]
[Broeders wilt u verblijden]
[Broeders laet ons aenbeden]
[Broeders in dees werelt present]
[Broeders hebt doch moet]
[Beminde Christen broeders goet]
[Broeders die u nu van God beroemt]
[Beminde broeders hier in desen tijt]
[Beminde broeders reene]
[Broeders en susters en vreest doch niet]
[Beminde Broeders aen allen zijden]
[Broeders en susters wie ghy zijt]
[Beminde broeders wel beraen]
[Broeders en weest niet verbolghen]
[Broeders in den Heere]
[Christen broeders en verwondert u niet]
[Christelicke Broeders van herten liberael]
[Coemt al van Suyden ende Oosten]
[Coemt al tot Christum die zijt beladen]
[Christus Kercke weest wel ghemoet]
[Christen broeders weest wel gemoet]
[Christen ghenooten, wt God ghesproten]
[Christen broeders laet u leeren]
[Christen broeders te saem]
[Den Heere wil ick prijsen]
[Den slaep ontwaect]
[Den gheest ontspringt, die leyt en treurt]
[Dat licht der werelt is opghestaen]
[De werelt heeft my bedrogen]
[Den lustelicken Mey Christus playsant]
[Den tijt van onsen jaren]
[Doen ghesondicht had Israel]
[Doen ick in duysterheden]
[Des menschen leven]
[Die ooghen om sien]
[Droevich mach ick wel claghen]
[Die vreucht in Gods woort rapen, van t' slapen]
[Dits mijn gheloove, richters eendrachtich]
[Die Christum Iesum wil volgen naer]
[Des werelt jolijt, zijn wy nu quijt]
[Een nieuwe liet wy heffen aen]
[Eenen strijt heb ick van binnen]
[Een liet van minnen, wil ick beginnen]
[Elck come tot my]
[Elck wil hem bedincken]
[Eylacen wy arme schapen]
[Een yeghelick boom die gheen goede vrucht voort en bringt]
[Een nieu Liet wil ick heffen aen]
[Eertijts t'is waer]
[Fyn, lieffelick, milt, vol troost loyael]
[Fy Cains zaet, wreet obstinaet]
[Grijpt eenen moet, verheucht in deser tijt]
[Gheeft my te kennen, och lief vercoren]
[Ghy Adams generatie]
[Ghy Broeders en Susters verblijt]
[Ghy Christenen verstaet wel mijn bediet]
[Gods edel kinderen wilt doch ghedachtich wesen]
Een dancsegginge naer eten.
[Gods Bruyt, reyn spruyt // teenemael schoon verciert]
[Gods woort prijst claer, int openbaer]
[Ghy die niet meer int vleesch en zijt]
[Ghy Christelicke schare]
[Gods liefde is groot van prijse]
[Ghelijck een tortelduyfken hem verheucht]
[Ghy droeven gheest, wilt wten slaep ontspringhen]
[God heeft ons zijn Euangelium vroet]
[Ghy Christen gheesten, weest nu verblijt]
[Ghy Christenen wilt verblijden]
[Ghebenedijt]
[Ghy Gods vercoren knechten]
[Ghy heeren eerbaer, wilt hooren hier naer]
[Chy Christen Broeders te same]
[Ghenadighe God, barmhertich Vaer]
[Hoort ghy Christen ghemeen]
[Het naect de laetste daghen]
[Hemelsch Vader ontfermt doch my]
[Hoe sou ick my verblijden]
[Hoort toe ghy Rijcke bin dit rosier]
[Hvylt weent en schreyt ghy broetsels quaet]
[Hoort ghy Christen nu ten desen tijden]
[Hoort Broeders mijn druckich claghen]
[Hoe lustich staet, den Mey nu in saysoene]
[Hoort na Paulus ghewaghen]
[Hoe wonderlic zijn de wercken Gods]
[Hoort al te gare, int openbare]
[Hoe erch so is des menschen herte]
[Hoort toe ghy menschen op der eerden]
[Hoort alle die blijschap rapen]
Een ander
[Het zijn nu de vervaerlicke daghen]
[Hoort menschen al vol sonden]
[Hy is een bloeme in dat velt]
[Hoe wordy aldus moede]
[Het zijn nu so periculoose tijden]
[Hoort al te samen een vermaen]
[Hoort toe ghy Christen sinnen]
[Hoort al te samen bidt ende waect]
[Hoort Christus vermaen met woorden soet]
[Hoort hoe Christus na Galileen]
[Hoort die door sGeests vervroyen]
[Hantwerpen rijck O Keyserlicke stede]
[Hoort toe ghy broeders alghemeyn]
[Het licht der werelt is op ghestaen]
[Het sal my niet beswaren]
[Hoort broeders susters over al]
[Hoort en verstaet ghy vorsten over al]
[Ick hoorde een maechdeken singhen]
[Ick roep wt swaer benouwen]
[Ioannes roept, betert u tot alder stont]
[Ick claghe O Heere al mijnen noot]
[Iezabels Priesters zijn op ghestaen]
[In bitterheyt der sielen]
[Inden lustelicken Mey den soeten tijt]
[Ick arm schaepken aen der heyden]
[Ick wil my gaen verheughen]
[Ick ben seer bedroeft int herte mijn]
[In druck, lijden, en groot torment]
[Ick claghe (O Heere) mijnen noot]
[Ick sal u met vreuchden openbaren]
[Ierusalem hoort, ws Conincx woort]
[Ick hoorde in Sion een lieflijcke stem]
[Ick bid u Hemelsche Vader mijn]
[Ick roep tot u wt dieper noot]
[In desen tijt vol lijden swaer]
[Ick mach u wel aenbeden]
[Ick hoorde der basuynen gheluyt]
[Ick hebbe der minnen brief ws woorts ontfanghen]
[Ick roepe u O Hemelsche Vader aen]
[In desen tijt Christen broeders bequame]
[Ick hoorde een Maechdeken singhen]
[Ick sal u een Liedt verbreyden]
[Ick bidde u Heer dat ghy my bystaet]
Een nieu Liedeken:
[Int Iaer tsestich en een]
[Ick hoorde de basuyne blasen]
[Iesus tsaert, Godlicker aert]
[In dees periculeuse tijden]
[In s'doots ghewelt lach ick gevaen]
[Ick mach wel suchten, en swaerlick clagen]
[Ick sucht en schrey nacht ende dach]
[Kinderkens in Christo fijn]
[Keert u van uwen boosen weghen]
[Keert u doch van alle boosheyt quaet]
[Kust den Soon lieffelick O lief getal]
[Laet ons ghebenedyen]
[Laet ons vry met courage]
[Laet af, laet af, Bisschoppen en Prelaet]
[Laet af ghy veynsers al te saem]
[Looft prijst altoos]
[Laet ons den Heere loven]
[Laet ons dat woort Gods prijsen]
[Laet ons den Heere singhen]
[Looft den Vader hier in dit leven]
[Laet ons met sangen nu gaen verblijden]
[Laet toch nu Heer uwen knecht gaen in vreden]
[Lieve broeders en susters al te samen fier]
[Met eenen droeven sanghe]
[Mijn God u wil ick prijsen seer]
[Mijn siele looft den Heere]
[Mijnen gheest die heeft altoos verlanghen]
[Mijn lief heeft my ontboden]
[Mijn siele looft den Heer goet]
[Moses seer vyerich in alle zijn wesen]
[Mijnen sterfdach is nu ghecomen]
[Mensche misdadich, vol sonden smadich]
[Mochtmen binnen dit crijt]
[Mensch ghy zijt quaet van uwer jeucht]
[Mijn God die my gheschapen heeft]
[Mijn God waer sal ick henen gaen]
[Mijn Heer mijn God nu op my siet]
[Mijn siele mach gheen troost ontfaen]
[Nu heffen wy een nieu Liet aen]
[Niet alle ghelijck die roepen Heere Heere]
[Nu coemt de Sonne opdringhen]
[Nu heffen wy een nieu liet aen]
[Nu willen wy singen een vrolick Liet]
[Nu met benautheyt groot]
[Naer dien ghy van God zijt vercoren]
[Nu mijn beminde Christen knechten]
[Niet ons, niet ons, O Heere goet]
[Na datmen veel twist siet gheresen]
[Niemant wel can]
[O Genadich God wil ons verstercken]
[O Christene broeders wilt nu in vreuchden wesen]
[O Goddelick schijn // en mensche fijn]
[O Heere der heyrscharen]
[O Heylige kinders, gesegende vaten]
[O Waerheyt, hoe zijt ghy nu vertreden]
[O Christus Kercke soet]
[O God aenhoort desen droeven sang]
Een ander.
[Ontwaect ghy menschen over al]
[Och God almachtich Vader van hier boven]
[O mensch aenhoort // des Heeren woort]
[O herders van Sion koene]
Een Liedeken van vier Pastooren, die in Sgravenhaghe, om het getuyghenisse Christi geworcht ende gebrant zijn. Anno 1570. Den 30.Mey.
[Ontfangt mijn Bruyt mijn schoone]
[O God almachtich ghebenedijt]
[O ghy volck van Israel]
[Op u betrou ick Heere]
[O dochter van Syon zijt wel gemoet]
[Och wee des angst die my omvanghen heeft]
Een ander.
[O vleesch quaet van manieren]
[O Syon wilt u vergaren]
[O Heere aensiet doch al mijn lijden groot]
[O God al vanden throone]
[O Heere al inder eewicheyt]
[O Heer wilt Sion ontfermen]
[Ontwaect springt wt den slapen]
[O Werelt ghy zijt valsch in uwen gront]
Van twee broeders, ende een jonghe dochter van 21. Iaren, verbrandt te Veurne in Vlaenderen. Den 23.Aug. Anno 1560.
Tot allen Richteren over alle de Nederlanden.
[O Broeders van God vercoren]
[O Broeders en weest niet moede]
Nota bene.
[Om datter veel twists is nu int lant Over de Menschwerdinge reene]
[O Menschen hier in dit leven]
[O Ghenadighe heeren hoort doch toe]
[O Broeders my aenhoort]
[O Broeders looft doch den Heere]
[O God, mijn herte dat is ghereet]
[O Broeders verheugt]
[O Heere God ghebenedijt]
[O Vleesch, hoe hebt ghy my misleyt]
[Op een morghen lach ick bedroeft]
[Op dat hooveerdich opgheblasen]
[Paulus dat wtvercoren vat]
[Prijst den Heere, ghy Christen scharen]
[Prince boven alle Princen die leven]
[Princen, Coninghen, ende Heeren]
[Quaet ghebroetsel, Cains gheslachte]
[Quaet zijn des menschen boose seden]
[Quaden raet so is u in gheblasen]
[Qvijt u te gaer]
[Rasch wilt de liefde aenveerden]
[Rijst wt u oude erreuren]
[Rijst wt den slaep, wilt nu vreucht bedrijven]
[Rijst wt den slaep, nu niet en vaect]
[Rijst wt des doots beswaren]
[Recht God die den crijch alleen aengaet]
[Syon wilt u verblijden]
[Siet aen O Heer dit lijden]
[Singt den Heere een nieuwe Liet]
[Sterckt my O God mijn toeverlaet]
[Staet op die licht ghevallen]
[Siet toch wat armer schapen zijn wy]
[Siet en smaeckt, en wilt Gods cracht beseffen]
[Sterct ons gheloove O Heere groot]
Een gheestelick Liedeken int amoreus.
[So Christus thooft voren is ghegaen]
[Sijt ghy t'heylich volck, t'vercoren gheslacht?]
[Staet vromelick, ghy Christen schaer]
[Schout Babel alghemeyn]
[Treet aen ghy Christenen alle wie ghy zijt]
[Tis nu de aenghename tijt]
[Tfy werelt, ick wil van u scheyden]
[Treet doch niet, O ghy Christen schare]
[Tot u O mijn Heer]
[Verblijt, verheucht Gods weerde knechten]
[Verheucht cleyn hoopken alle gelijcke]
[Verheft God alle ghelijck]
[Verheucht met my]
[V stercke God]
[Vele zijn so verdooft]
[Veel valsche Secten zijn op de baen]
[Vleeschs liefde blent]
[Wee u ghy Hypocrijten, sno guyten]
[Wilt wt den slaep ontspringhen]
[Wt swaer benouwen]
[Waect op, O mensch tis de ure]
[Wilt den Heere gaen singhen een lof]
[Wel salich zijn sy op der aerden int leven fijn]
[Waerom bedroeft ghy u mijn hert]
[Wy lesen in Esdras vanden wijn]
[Wreetheyt noch pijn so groot]
[Wie de ellendicheyt voldoen wil wel]
[Wie wil hooren een goet nieu liet]
[Waer ligdy nu en slaept]
[Waerom zijt ghy so droeve]
[Wildy wesen een oorloochs man]
[Waeckt op ghy Christenen, ghy cleyne schare]
[Wilt vrolick zijn, O dochter Syon]
[Wie ooghen om sien]
[Wanneer sult ghy verlaten]
[Waer tweedracht, haet, nijt, confuys, discoort]
[Wel haer die laten de werelt quaet]
[Xperientie wilt toch nemen]
[Yeghelick prijse en dancke den Heere]
[Zijt vrolic ghy Christen schare]
[Zee baren groot, tempeest en noot]
Hier na volghen sommige Lofsangen, Gebeden, ende Dancksegginghen.
Eenen Lofsanck van boete, inde proeve des heyligen Avontmaels,
Een ghebedt voor alle noot der Christenheyt.
Eenen Lofsanck vanden Hoochweerdigen Avontmale des Heeren.
Eenen anderen Lofsanck, van den hoochweerdighen Sacramente des Avontmaels.
Een Lofsanck om vrede ende eendracht,
Eenen Lofsanck, ende danckbaerheyt van vrede.
Den algemeynen Lofsanck, door noot van oorloge, dieren tijt, droochte, overvloedighen reghen, om schoon weder in tijt van peste, ende andere sieckten.
Een ghemeen ghebet,
[Alleen God inden hoochsten sy eer]
De Vader onse, ghestelt door C.H.
Een schoon Liedt van de Wetende Euangelio, Geloove ende wercken:
Een schoon lofsanck, welcke is de Christelicke Kercke eenen sonderlicken troost, datse God tegen den Duyvel, ende alle vyanden der waerheyt wil bewaren.
Een schoon geestelick Liet, hoe die sondaer by God ghenade vercrijcht.
Een Lofsanck tot God in alle noot, ende droefheyt, sonderlinghe inde vervolginge des Turcks ende Paus, als God zijnen toorn door een plaghe verclaert.
Een Christelick Liet, waer in men biddet om een salighe ure des doots.
De xij. Artijckelen des Gheloofs, door Ian Wtenhove overghesettet.