Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden
(1595)–Anoniem Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden– AuteursrechtvrijNa de wijse: Wt den Oosten sie ick rijsen.
HOort alle Ga naar margenootadie blijschap rapen
In Gods woort delicaet
Hoe dat Ga naar margenootbChristus sent als schapen
Al zijn ghetrouwe knapen
Onder de wolven quaet
Haer ghevende troost en raet.
Weest Ga naar margenootcvoorsichtich als serpenten
En simpel als duyfkens soet
Wacht u van de boose regenten
Want sy sullen u in tormenten
Leveren, en doen storten u bloet
Gheesselen in haer scholen onvroet.
Voor Ga naar margenootdVorsten ende Coninghen mede
Sullen sy oock leyden dy
Om mijnent wille, na haer zede
Maer al haer neerstichede
Sal zijn tot een ghetuyghenis vry
| |
[Folio 124r]
| |
Haer, en alle heydens, waer dat zy.
Maer Ga naar margenootcals sy u leveren sullen
En sorcht niet hoe of wat
Te antwoorden die op u brullen
Vwes Vaders geest sal u vervullen
En selve spreken al dat
Ghy spreken sult, en wort niet mat.
D'een Ga naar margenootfbroeder sal doen verwerven
Den anderen swaren noot
En soecken hem te verderven
Ia leveren en doen sterven
De Vader sal oock ter doot
Leveren zijn eyghen kint devoot.
Totter Ga naar margenootgdoot worden d'ouders verknesen
Van haer kinders quaet als fenijn
En ghy sult van alle menschen wesen
Ghehaet om mijnen name ghepresen
Maer die volstandich sal blijven fijn
Totten eynde, die sal salich zijn.
Als sy u Ga naar margenoothvervolghen oft jaghen
Wt een stadt vliet sonder veel gheschal
Na een ander sonder vertsaghen
Voorwaer ghy en sult niet doorwaghen
De steden van Israel al
De Sone des menschen comen sal.
De Discipel Ga naar margenootien gaet niet te boven
Zijnen Meester, die hem leert
De knecht mach hem oock wel beloven
Als hy heeft ghelijcke proven
En is als zijnen Heere gheeert
Waer dat hy hem went oft keert.
Hebben sy Ga naar margenootkBelzebub gheheeten
Den Vader van het huysghesin
Hoe veel meer, sullen sy dan veeten
Zijn huysghesin, en daer op bleeten
Maer vreeset dies maer te min
Het wort u lieden groot ghewin.
Daer en zijn Ga naar margenootlgheen secreten
Sy en worden gheopenbaert
Noch niet so heymelick, men salt weten
| |
[Folio 124v]
| |
Maect dat mijn woorden ongemeten
Die ick u Ga naar margenootmint duyster hebbe verclaert
Voor alle Ga naar margenootnmenschen worden vermaert.
Predict Ga naar margenootooock op de daken
Dat ghy nu inde ooren hoort
Vreest met die t'lichaem ontmaken
Aen de siele en connen sy niet gheraken
Maer vreest hem die met een woort
Siel ende lijf inde Helle versmoort.
Cooptmen niet Ga naar margenootptwee musschen cleyne
Om eenen penninck? en geen van dien
En vallen op d'aerde ghemeyne
Sonder uwen Vader reyne
Maer nu zijn ghetelt oversien
De hayren van u hooft, wilt u verblien.
Hieromme en Ga naar margenootqwilt niet vreesen
Nu noch op gheenen tijt
Ick en sal u niet laten als weesen
Want ghy Ga naar margenootrzijt beter dan meesen
Oft musschen dies seker zijt
Hier met troost u, ende weest verblijt.
Ick Ga naar margenootssal belijden voor mijnen Vader
Die inden Hemel boven es
Die my belijden allegader
Voor de menschen, maer den misdader
Die my Ga naar margenoottverloochent, sal ick als mes
Verworpen, en verloochenen expres.
En meynt niet Ga naar margenootvdat ick op d'eerde
Ben ghecomen om brenghen vre
Maer ick ben gecomen metten sweerde
Om te verwecken tot onweerde
T'kint tegen de vader, oock me
Dochter tegen moeder met gelijcke se.
V soons Ga naar margenootxWijf sal teghen haers mans moeder
Insghelijcx oock hebben gheschil
En hoede mensche wert beter bevroeder
Van zijn Ga naar margenootyhuysgesin, hoet verwoeder
Hem sal haten, t'sy luyde oft stil
Ende van hem maken seer groot gedril.
| |
[Folio 125r]
| |
So Ga naar margenootzwie dat meer hout weerdich
Vader, moeder, oft eenich kint
Dan my, en niet op en neemt volveerdich
Zijn cruyce, en my volcht volheerdich
Die en is mijns niet weerdich, dit versint
Zijn leven verliest hy ooc, so wie dat vint.
Maer Ga naar margenootaso wie dat zijn leven
Om mijnen wille verliest
Die salt vinden, want sonder sneven
Ick wil hem mijn eewich rijcke gheven
Wel hem die dat verkiest
En wee hem die op dees leeringe vreest.
|
|