Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden
(1595)–Anoniem Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden– AuteursrechtvrijNa de wijse: Vous perdes temps.
IN desen tijt Christen broeders bequame
Elc geeft subijt, Ga naar margenootawilt geen geloove geven
Maer wie ghy zijt, Ga naar margenootbproeft de gheesten al t'samen
Of sy inden strijt, van God blijcken beseven
Want daer zijn onghemeten, veel valsche Propheten
Als opgeblasen gheesten, Ga naar margenootcwerckers boos vol tempeesten
Die hem beroemt, wacht u daer af al voren
Antechrist Ga naar margenootdcoemt, hy is van nu gheboren.
De gheeste seyt claer, dat ten laetsten termijne Ga naar margenoote
Sommige voorwaer, t'geloove sullen wijcken
Volgende Ga naar margenootfnaer s'duyvels valsche doctrine
Vol leughens swaer, en gheveynsde practijcke
| |
[Folio 167v]
| |
Ga naar margenoot+Hebbende seer behendich, een brant-teecken inwendich
Bloetgierich, vol onrusten, minnende de wellusten
Die door bedwanck sullen naer claer bedieden
Spijse ende dranc, ende thouwelic verbieden.
Siet naer partie, u Ga naar margenootgniet latende bedrieghen
Door Ga naar margenoothPhilosophie, oft menschelicke instellen
De compaingnie hoortmen moetwillich lieghen
Is vol envie, tvolck sy lasterlick quellen
Dus laet u niet verwinnen, van vleeschelicke sinnen
Die segghen sonder mincken, wilt dat niet eten oft drincken
Hebben een schijn der wijsheyt, so in noden
Twelck niet en Ga naar margenootizijn, dan der menschen geboden.
V lieden wacht, van geveynsde hypocrijten
Den mont die lacht Ga naar margenootkt'herte is ter wraken vierich
Wel daer op acht, sy gaen in schaeps habijten
Maer zijn dach en nacht, grijpende wolven gierich
Die tvolck lasten doen voeren, Ga naar margenootlen selve niet en roeren
Eere die sy Ga naar margenootmsoecken, t'voorsitten t'allen hoecken
Buyten verciert, sy en zijn niet om vereenen
Binnen Ga naar margenootnlogiert, niet dan doode beenen.
Wacht voor tghebroet, van alle Lucifers knapen
Schijnende Ga naar margenootoverwoet, als gheslachte der slanghen
Suyghende d'bloet Ga naar margenootpvan die onnoosel Schapen
| |
[Folio 168r]
| |
En de wolle goet, sy voor habijt aenhanghen
Hebbende een schijn loyalich, van een leven Godsalich
Gods Ga naar margenootqcracht sy versaken, en sgeests keest niet en smaken
Van sulcken u went, sy zijn vol ydel cluchten
Al siende blent, bekent aen haerlier vruchten.
De selve zijnt, die der huysen doorloopen
Ende gepijnt d'vroukens gevangen leyden
Het blijckt soot schijnt, d'onnoosel moet becoopen
Want gefenijnt, sy haer netten spreyden
Sy leeren boven sommen, en Ga naar margenootrnemmermeer en commen
Tot kennisse der waerheyt, doende verloren arbeyt
Maer gelijc sy, die Ga naar margenootsMoyses wederstonden
De waerheyt vry, wederstaen dese valsche vonden.
Tzijn menschen al, van sinnekens Ga naar margenoottgebroken
Door des vleeschs val, int geloove versteken
Dit is tgetal, van wien dat is voorsproken
T'voleynden sal, aen henlieden ghebreken
Want haer dwaesheyt gheresen, sal elck openbaer wesen
Dus wilt van henlieden Ga naar margenootvwenden, want tzijn leyders der blenden
Christus den Ga naar margenootxsteen, wilt daer op vast funderen
In anders gheen Ga naar margenootyis der sielen salveren.
|
|