Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden
(1595)–Anoniem Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden– Auteursrechtvrij
[Folio 272v]
| |
Na de wijse: O Syon wilt u vergaren.
PRincen, Coninghen, ende Heeren
Wilt u steden Ga naar margenootanu open doen
Ontfangt Christum met alder eeren
In zijn Lidtmaten, op dit saysoen
So sal u God hier gheven
Zijnen Ga naar margenootbseghen seer rijckelick
Dus die ghy so langhe hebt verdreven
Roeptse in, nu ghelijckelick.
Want doen Abraham is gheseten
In Abimelechs heerschappie
Segghende God vry onghemeten
Den Ga naar margenootcConinck ten selven tie
Ia om thien Ga naar margenootdvrome vercoren
Spaert God dickwils steden en lant
Also ghy van Ga naar margenooteSodoma meucht horen
Twelcke God sprack selve constant.
Maer siet hoe sy zijn ghevaren
Die God noyt wilden ontfaen
Sy quamen in seer groot beswaren
So de Schrift ons doet vermaen
Als Ga naar margenootfPharao, en oock Naman mede
Iosias, Achab, en Iezabeel
Krijch, ellende, en groot onvrede
Was Ga naar margenootgdaer voren haerlieder deel.
O Heeren wilt doch eens lesen
Hoe dat Ga naar margenoothNabuchodonosor is ghegaen
Die so menich Christen ghepresen
Heeft ellendelick doen verstaen
En Ga naar margenootiAntiochus seer wreet van daden
Heeft God niet ghelaten vry
Maer door Godes seer wijse raden
In een vreemde straffe vielen sy.
Oock meer Regenten seer crachtich
In de Boecken der Ga naar margenootkChronijcken verclaert
Die Israel regeerden Ga naar margenootlonsachtich
Met dooden de Propheten vermaert
Ter halver tijt so zijn sy gheslaghen
| |
[Folio 273r]
| |
Alsomen opentlick lesen mach
Nochtans hoortmen niet ghewaghen
Datmen sulck vervolch doen sach.
Daeromme ghy Keysers en Coningen
Wilt ghy Gods toorne ontvlien
Verlaet Ga naar margenootmnu hier sulcke dinghen
Als branden, en moorden tot dien
Versmooren, Ga naar margenootngeesselen, en verdrijven
Alle die beleven hier Gods woort
T'sy oock mannen ofte wijven
Wie sy zijn, Suyt ofte Noort.
Denct ghy niet, dat om dese sake
O Heeren ende Regenten me
Dat dat Ga naar margenootovergoten bloet roept wrake
Als d'bloet vanden vromen Abel de
Waerom is Gods toorne gloedich
Hier oyt verheven so wreet
Dan om Ga naar margenootpt'bloet vergieten overvloedich
So ons de Schriftuer doet bescheet.
Seyt Christus niet met droeven moede
O Ierusalem, Ga naar margenootqIerusalem reen
Die hier stort der Propheten bloede
Die tot u ghesonden waren ghemeen
Om u Ga naar margenootrte vergaderen te samen
Maer ghy en wilde niet
Dus wert u huys tot uwer onvramen
Hier nu woest ghelaten siet.
En u vyanden die sullen u belegghen
Met Ga naar margenootseen Bolwerck om u stadt
Maer sy en lieten niet met segghen
Alsomen claerlick hooret dat
Want haer stadt die is vertreden
Dat Ga naar margenoottd'een steen op d'ander niet en bleef
Dus, O Heeren, hoort nu onse reden
En denct hoe datse Christus verdreef.
Sijn Christus vrienden naer den vleesche
Om sulcke Ga naar margenootvsonden niet ghespaert
Dencket vry hier Ga naar margenootxna den heesche
Op u, die Gods volck beswaert
| |
[Folio 273v]
| |
Hoe dat u met steden en landen
Sal gaen om u tyrannie
Ghy sult daer over comen in schanden
En Ga naar margenootyeewich God hebben partie.
Oorlof ende wilt toch af laten
Sulck een tyrannich quaet
Want Conincx, noch haer Placaten
En sal u comen te baet
Als een yeghelick daer sal ontfanghen
Na dat hy hier heeft Ga naar margenootzghedaen
T'leven, of t'helsche verstranghen
Dan en suldy u niet moghen beraen.
God werct den wille, ende t'volbrenghen. |
|